Vervallen

De oude rechercheur stapt uit zijn rode Cadillac. Na een vermoeiende rit van bijna driehonderd kilometer is hij aangekomen op zijn bestemming. Hij strekt zijn vermoeide rug. De man is bijna toe aan zijn pensioen en kan niet wachten. Elke dag vissen, elke dag doen waar hij zin in heeft.

 

Rechercheur Froolik neemt de omgeving op. Hij bevindt zich langs een brede, eindeloze weg, met flink wat lage bungalows op een rij, die een eind van de weg af staan. Het gras in de tuinen is dor, er is weinig groen over. De wereld schreeuwt om een regenbui.

De bungalow waar hij een kijkje gaat nemen ziet er vervallen uit. Een regenpijp is afgebroken en ligt achteloos tegen de verveloze voorgevel. Het traphekje, dat naar de veranda leidt, is gammel en Froolik neemt de treden met de grootst mogelijke voorzichtigheid. Zijn collega Seuntjes heeft op dit moment vakantie, en de hoofdrechercheur van zijn district had hem verboden in zijn eentje op pad te gaan. ‘Dit is niet slim, mijn beste! Ik heb te weinig manschappen om met je mee te reizen, dus ik zou dit ongeluk maar gewoon met rust laten als ik jou was!’, aldus van der Pelow.

‘Chef, ik ben er van overtuigd dat het antwoord bij zijn oude moeder ligt. Zij zal veel meer kunnen vertellen over deze hele verknipte situatie!’ Froolik sprak zijn chef wel vaker tegen, en hij kwam er werkelijk altijd mee weg! Zo ook nu.

 

De veranda kraakt aan alle kanten. Froolik opent de hordeur om op de oorspronkelijke voordeur te kunnen kloppen. Hij wacht vervolgens geruime tijd, maar het duurt lang. Op het moment dat hij om de woning heen wil lopen, hoort hij sloffende voeten. De deur gaat met een oorverdovende piep open en er verschijnt een kleine, magere vrouw in de deuropening. Snel scant Froolik de vrouw. Een jaar of zestig, vet sluik haar, met een vieze jurk. Ze draagt vervallen sloffen en haar gebit is ver over de houdbaarheidsdatum heen.

Ze heeft een sigaret in haar rechterhand en ze vraagt: ‘ja, wat is er?’. Terwijl Froolik naar zijn binnenzak grijpt vraagt hij: ‘bent u mevrouw Carpenter?’.

‘Ja, dat ben ik, en als je vragen hebt over mijn andere zoon dan weet ik niets!’ Haar houding is achterdochtig, en ze kijkt de rechercheur indringend aan. Hij laat zijn identiteitskaart en politiepas zien en vraagt of hij even binnen mag komen. Aarzelend opent de slonzige vrouw de deur wat verder en laat hem binnen. Ze gaat de man voor naar de woonkamer en veegt wat kranten van de bank. Froolik neemt de vervuilde woonkamer in zich op en na enige twijfel neemt hij plaats. Toch wil hij graag met de vrouw praten omdat ze hem misschien iets meer kan vertellen over de moord die zo’n driehonderd kilometer verderop heeft plaatsgevonden.

 

‘Ik heb alleen water voor je.’ Ze heeft een krakende, donkere stem, en Froolik heeft allang opgemerkt dat ze een zware roker is. De kamer ziet blauw, en de asbak op de rommelige tafel puilt uit van de peuken. ‘Nee, dank u, ik heb voldoende drinken bij me in de auto. Ik wil u niet tot last zijn mevrouw’, aldus Froolik. Zijn nieuwsgierigheid wint het van zijn afschuw van deze vieze en onheilspellende plek. Hij wil hier eigenlijk niet zijn.

 

Froolik steekt van wal. ‘Mevrouw, heeft u een zoon die Brandon Carpenter heet? Ik heb namelijk een naar bericht voor u.’

De vrouw neemt een trek van haar sigaret. Ze begint onbedaarlijk te hoesten en Froolik kijkt of hij iets van een keuken kan ontdekken. Een plek om water te pakken mocht dat nodig zijn. De vrouw ziet eruit alsof ze een ziekte onder de leden heeft. Ze oogt zo breekbaar, alsof ze bijna uit elkaar valt. Het vale, grijze haar schudt om haar smalle gezicht en de blik in haar ogen is niet te zien.

‘Vertel het nu maar, is Brandon dood? Dat zou me niks verbazen,’ zegt ze met krakende stem: ‘want hij is hier opgegroeid, en als je hier opgroeit ben je voor de duvel nog niet bang! Hij is verknipt, net als zijn vader. Gevaarlijk voor zichzelf en gevaarlijk voor zijn omgeving.’ Froolik meent een snik in haar stem te horen, maar hij krijgt geen hoogte van de vrouw: het is net of ze tegen zichzelf aan het praten is en hem niet langer opmerkt. Ze vervolgt haar relaas. ‘Was ik toen maar weggegaan met de kinderen, had ik maar geluisterd naar die maatschappelijk werker. Maar ik heb geknokt, ik heb er keihard voor gevochten. Ik werkte ook nog, terwijl mijn kerel alles opzoop. De vuile klootzak heeft mijn leven verwoest en dat van mijn kinderen’.

Froolik krijgt een droge mond, terwijl hij zwijgt in alle talen. Hij wil haar van alles vragen maar weet niet langer hoe hij het gesprek op gang moet brengen. In zijn binnenzak brandt de foto, met de afbeelding van de dode Brandon, en Froolik vervloekt zijn baan. Waarom ben ik nu alleen vertrokken met mijn stomme kop? Waarom nou nooit eens een keer kiezen voor de veilige weg? Wat voor rechercheur ben je nou helemaal? De statistieken hebben laten zien dat samen optreden veel effectiever is. Waarom is hij nu dan opnieuw zo dom bezig?

 

De vrouw staat op met veel moeite. Ze mompelt dat ze wel een borrel kan gebruiken en loopt naar de keuken. Terwijl de vermoeide man achterblijft in de kamer, trekt de opgebrande vrouw een la open van haar keukenblok. Daar ligt een grote revolver. Ze pakt het en laadt het door.

In de kamer zit de politieman te wachten, met zijn gedachten bij het vissen, waar hij zo naar verlangt. Een thermosfles met koffie, en boterhammen met gebakken ei. Hij verheugt zich nu al.

Dan hoort hij plotseling een keiharde knal. Direct daarna hoort hij een bons in de keuken en Froolik springt overeind en snelt zich naar de keuken. Daar ziet hij de vrouw op de grond liggen: haar hoofd aan flarden, de keukenkastjes onder het bloed. Hij ziet de open la, en de revolver op de grond.

Froolik valt neer op zijn knieën, en neemt de hand van de vrouw in zijn hand om haar pols te voelen. Hij weet dat zijn actie zinloos is, want ze is niet langer herkenbaar zoals zij daar ligt. Hij weet eigenlijk al wel dat ze niet meer leeft. Plotseling valt zijn oog op een zwarte agenda, die op de grond ligt, onder de keukentafel. Er steekt een witte kaart uit, met een grijze rand. Froolik bedenkt zich geen moment en grijpt de kaart die uit de agenda steekt. Het is een rouwkaart. ‘Tot mijn grote verdriet stapte hij uit mijn leven. Johnny Carpenter, de moordenaar van zijn broertje Brandon’. Huh? Hoe kan dit nu? Hoe kan dit nu op de kaart staan? Dit klopt niet! Froolik pakt de zwarte agenda en begint driftig te bladeren, op zoek naar aanwijzingen. Dit kan niet, dit klopt niet. Froolik raakt in paniek en begint heen en weer te lopen in de keuken.

‘Hey, man! Word eens wakker! Wat doe je nu toch, heb je weer een nare droom?’ Froolik schrikt wakker, en zijn kameraad Sonny kijkt hem breed grijnzend aan. Froolik knippert met zijn ogen en realiseert zich dat hij op een stoeltje zit, aan de waterkant. Zijn hengel ligt in de houder, de dobber ligt bewegingloos in het rimpelloze water. ‘Froolik, ouwe mafkees! Je bent allang met pensioen, laat dat werk nu toch eens achter je!’

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb