Koortsachtig bladert ze door een boek over knaagdieren. Ze zit op de grond bij haar boekenkast, de vloer bezaaid met alle mogelijke boeken over biologie. Ze zoekt iets over hondsdolheid, in combinatie met aspecifieke complicaties.
Het is alweer veertien jaar geleden dat ze werd aangenomen op de universiteit van Wageningen. Paul Alders, beroemd wetenschapper op het gebied van knaagdieren, had haar destijds gevraagd of ze onderzoek wilde doen naar ziektes onder kleine zoogdieren. Gretig had ze toegestemd, niet wetende waar alles toe zou leiden.
‘Het is nu ongeveer zes weken geleden’, spookt het door haar hoofd, tijdens het driftig zoeken in het boek. De laagstaande zon schijnt op haar rode haar, en verlicht het op mysterieuze wijze: ’…dat het nieuwsbulletin melding maakte van de onverklaarbare verdwijning van honderden gewone eekhoorns in de omgeving van Twente.‘
Ook de bijzonder opsporingsambtenaren en zelfs de recherche waren druk doende met de verdwijning. Er waren geen karkassen gevonden van de eekhoorns, wat het verhaal iets gruwelijks geeft: óf ze zijn met huid en haar verslonden; of verdronken, of ze houden zich ergens schuil. En juist dat laatste bracht iedereen uit evenwicht. Er was onlangs onderzoek gedaan naar uitwerpselen die waren gevonden bij het centraal station in Arnhem. De ontwrichting van de wijk Klarenbeek is een feit. Afgelopen weekend waren er drie lichamen gevonden in een flat. De lichamen vertonen afdrukken van kleine tandjes, die toebehoren aan kleine knaagdieren. De slachtoffers hadden veel bloed verloren, maar dat bloed was nauwelijks gemorst. Ook hadden de lichamen wit schuim rond de mond. Het moet een gruwelijke dood zijn geweest!
In paniek zoekt Isabelle naar een aanwijzing. ‘Wat zie ik over het hoofd? Wat moet ik doen!?’
Paul, die nu ruim twaalf jaar haar collega is, had kwartier gemaakt in Arnhem. Met een enorme batterij aan collega-biologen, en een bestrijdingswagen, waren ze neergestreken op het plein voor de Eusebiuskerk. Als er aanwijzingen waren, kon men ter plekke overgaan tot het verdelgen van de eekhoorns.
Met warmte in haar hart denkt ze aan Paul. Het is inmiddels anderhalf jaar geleden dat hij zijn liefde verklaarde aan haar. Zij had ingestemd, en nog geen twee weken later had hij haar ten huwelijk gevraagd. Wat een tweede kans hadden zij gekregen! En wat heerlijk, om over hem te dagdromen. Zijn donkere baard, en gedistingeerde slapen, waar het grijze haar steeds zichtbaarder wordt; zijn stralend blauwe ogen die de hare elke dag opnieuw zoeken… de warmte van zijn stem, als hij haar naam uitspreekt…
Nee, nu doorgaan met zoeken! Er is haast geboden! Ze kijkt naar de klok. Het is exact acht uur en precies op dat moment hoort ze het belsignaal van haar telefoon. Ze neemt op. Het is het nummer van Paul, maar ze hoort slechts een gorgelend geluid, alsof iemand zich verslikt. Kou grijpt om haar hart: ‘allerliefste… ik hou van je…’. Hortend en stotend spreekt hij, ze kan hem nauwelijks verstaan: ‘…de eekhoorns wonen in het riool onder Arnhem… en moorden de stad uit’…
Reactie plaatsen
Reacties