Dan weet ik dat ze daar ergens is

Omdat ik momenteel geen inspiratie heb om boeiend of komisch te schrijven, vertel ik eens even iets over mezelf. In 1997 keek ik door het achterraam van onze vorige woning de achtertuin in. De achtertuin was ongeveer dertig meter diep, en daar was altijd wel iets te zien. Onze honden, of katten, die liepen te dollen met elkaar, een bal, een halfdode muis, of een eekhoorn die ze altijd weer te slim af was.

In de pruimenboom zat ineens een vreemde vogel. Ik kende op dat moment slechts het onderscheid tussen een mus en een mees en dat was het wel. Maar met de komst van die vreemde vogel, wat later een Boomklever bleek te zijn, was een nieuw tijdperk geboren, ‘a new Era’ zoals Arwen uit Lord of the Rings zou zeggen.

Niet veel later kreeg ik eens een boekje, met vogeltjes waar namen bij stonden, en ook een verrekijker voor moederdag. Het was wel iets heel bijzonders, en ik was er dan ook waanzinnig blij mee. Vanaf dat moment had ik iets moois in handen. De hobby van het vogelen maakte me gelukkig, en mijn interesse bleef groeien. Ik werd lid van een vogelwachtvereniging, en ik ging regelmatig mee op sjouw. Al spelenderwijs leerde ik de namen kennen, en de bijbehorende geluiden natuurlijk. Ook na de scheiding bood deze hobby me veel troost en plezier.

Mijn overgrootvader – van vaders kant - was voor de oorlog actief met het vangen van kraaien. Hij kreeg een halve cent per stuk. De boeren waren blij dat er weer wat minder van die zwarte monsters op hun pas gezaaide land rondstruinden. Zou ik het van hem hebben, die vogelgekte? Maar van mij hoeven ze niet dood! Sterker nog, zwarte vogels vind ik prachtig! De Raaf staat voor mij met stip op één. In en in-zwart zijn ze. Ook de enorme Zeearend vind ik geweldig, alleen is die niet echt zwart.

Kauwtjes zijn intelligente vogels; ik heb een boekje over ze. Ik heb zoveel boeken die betrekking hebben op de natuur! Insecten, paddenstoelen, mossen en grassen, ik vind het prachtig om door te bladeren. Maar vogels blijven toch het meest speciaal, omdat met hen de belangstelling voor flora en fauna was gewekt.

Van de kant van mijn moeder heb ik een oom. Hij vertelt altijd vol passie en enthousiasme over allerlei ontdekkingen die hij deed en doet in de natuur. Hij weet er verschrikkelijk veel vanaf, en het mooiste is wel: toen hij er een jaar of tien geleden achter kwam dat zijn nichtje – ik dus - dezelfde passie heeft, was hij verschrikkelijk blij. En als ik hem zie, en dat is eens per jaar, dan vraagt hij: ‘ga je nog wel eens het veld in?’ En dan word ik heel warm van binnen. Dan voel ik de familieband.

Mijn moeder overleed toen ik vijf was. Ze overleed aan borstkanker, en was lange tijd ziek geweest. Ze was 31 jaar. Ik heb haar natuurlijk niet zo goed gekend, maar als ik dan mijn oom spreek, of naar de lucht kijk en de vogels zie, dan weet ik dat ze daar ergens is.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.