Baardmans en Goudlokje
‘Wil je wel iets langzamer lopen alsjeblieft?’, piept Goudlokje. Haar korte beentjes proberen half rennend, half struikelend de passen van Baardmans bij te houden. De oude brombeer mompelt: ‘Vrouw, we moeten onderdak zien te vinden voor de duisternis invalt. Het Ongewisse Bos speelt rare spelletjes met ons.’
Kabouter Baardmans heeft gelijk. Dit bos is ronduit gevaarlijk, en als je je niet aan de ongeschreven regels houdt kom je er nooit meer levend uit. Volgens de overleveringen moet je water mijden, bochten ruim nemen en altijd rechtsaf slaan als de situatie zich voordoet.
Elke zichzelf respecterende kabouter weet dat, maar er zijn maar weinigen die de keuze maken om dit bos te betreden. Tot overmaat van ramp heeft het vannacht geregend en dat maakt het nog veel erger. De plassen die zijn ontstaan, zijn gevaarlijk diep. Bovendien verplaatst het water zich zodra de kabouters het per ongeluk aanraken.
Uiterst behoedzaam kiest Baardmans zijn pad, en ondanks het feit dat ze vanochtend al om zes uur vertrokken zijn, ligt er slechts anderhalve kilometer achter hen. De kabouters uit deze streek zijn klein van stuk. Zelden bereiken ze een lengte van twintig centimeter of meer.
De piepkleine laarsjes van het kabouterechtpaar zuigen zich bij tijd en wijle vast in de modder. Het huilen staat Goudlokje nader dan het lachen, maar iedere traan is er één te veel en grotere plassen water dan deze kan het stel absoluut niet gebruiken.
De reden van hun tocht is simpel. Het jaarlijkse kabouter-koek-en-zopie-evenement is aanstaande. Overmorgen is het nieuwe maan en het begin van de herfst. De huizenmarkt trekt aan rond de herfst, verscheidene schimmelvormen schieten als paddenstoelen uit de grond en de vele kaboutergezinnen dingen mee om een nieuwe woning te bemachtigen voordat de winter invalt.
Kabouter Baardmans draagt een flinke rugzak en daarin bevindt zich een pan met snert. Om de pan heeft Goudlokje twee rood geblokte theedoeken geknoopt, ter bescherming en voor het gezellige effect. Ze houdt van mooie dingen, en loopt er graag mee te koop. Aanvankelijk had ze haar zwarte lakschoentjes aan willen doen, maar haar man had het haar ten zeerste afgeraden. In stilte is ze nu maar wat blij dat ze naar hem geluisterd heeft, al had ze de eerste tweehonderd meter enorm lopen mokken.
Wederom stelt het blonde kaboutervrouwtje een vraag aan Baardmans: ‘Waarom wordt het feest nu nooit gehouden in het Narrige Bos? Dat is dichterbij voor ons, bovendien is het veel betrouwbaarder om een feest te organiseren!’
Baardmans zucht onhoorbaar en pakt zijn rood-met-witte-stippen-zakdoek uit zijn broekzak om zijn bezwete voorhoofd af te vegen. De man is veel te dik en zijn conditie is ronduit slecht. Hij antwoordt zijn vrouw: ‘Je weet net zo goed als ik dat als het Narrige Bos echt Narrig wordt, het levensgevaarlijk kan zijn. Donderbuien, bliksem en verzengende hitte kan zo maar een deel van het bos vernietigen, in zeer korte tijd.’
Goudlokje reageert onmiddellijk: ‘Ja, dat kan wel zo zijn maar in het Narrige Bos worden geen gemene spelletjes gespeeld. Het bos mag dan bij tijd en wijle chagrijnig zijn, het is wel lekker duidelijk. Het Ongewisse van dit Bos is mij te onvoorspelbaar. Ik hou niet van verrassingen…’
Plotseling heft Baardmans zijn arm omhoog richting Goudlokje, en houdt van zijn andere arm een vinger voor zijn mond, ten teken dat ze moet zwijgen. Baardmans staat stil, en Goudlokje botst bijna tegen hem op. ‘Hoor je dat?’, fluistert de mannelijke kabouter: ‘Ik hoor Kapitein Kievit in de verte, en als dat zo zou zijn dan zou dat geweldig zijn! Het zou onze reis enorm bespoedigen. Maar er zullen meer kabouters een beroep op hem doen dus laten we even afwachten. Goudlokje zucht hardgrondig: ‘Je maakt me blij met een dooie vlo man!’
De stevig gebouwde kaboutervrouw fronst haar mooie voorhoofd.
Plotseling ontstaat er een bijna ondoordringbare mist en Baardmans steekt zijn armen in de lucht: ‘Nee he, nu dit weer! Hoe kan ik nu zo navigeren!’
Goudlokje begint te piepen en te jammeren: ‘Ach erme, ach erme, we komen nooit op tijd! We zullen te laat zijn voor de mooiste bungalows! En straks wordt het donker en ik ben al zo moe!’
Goudlokje snikt het uit en gaat bij de pakken neerzitten. Ze zet haar handen aan haar mond en roept heel hard: ‘Kapitein Kievit!!! Help ons alsjeblieft!’
Amper is Goudlokje uitgesproken of daar horen ze het flappen van vleugels in de lucht. Het gefluit van de Kievit is onmiskenbaar en Goudlokje slaakt een zucht van verlichting. Baardmans daarentegen gromt en zegt zachtjes, zodat de weidevogel het niet hoort: ‘Vrouw, zwijg toch! Ik lijd gezichtsverlies als we worden gebracht door een vogel… we zijn heldhaftig genoeg hoor. Dat gepiep en gekerm altijd met jou…’
Goudlokje luistert niet en zet opnieuw een keel op: ‘We zijn hier, we zijn hie-hier, kapitein Kievit!’
Ze zwaait met haar armen maar het is zinloos. De mist is te dik. Toch landt de kievit betrekkelijk dichtbij, met een plons raakt hij te water. Onmiddellijk verplaatst de plas en staan Baardmans en Goudlokje tot hun middel in het koude water. Het rugzakje van Baardmans is een beetje nat aan de onderkant. De kievit lacht keihard en schudt zich droog. Zo worden de kabouters nog natter dan ze al zijn want ze krijgen de volle laag. De vogel fluit en zingt: ‘Het is dat dit kabouterstel ten onderging, daarom nu een plotse routewijziging. Spring maar op mijn rug, dan breng ik jullie vlug!’
Een licht brommende Baardmans en een dolblije Goudlokje klimmen rap op de rug van de kleurrijke Kapitein. ‘Hou je goed vast aan mijn veren! Daar gaan we!’
De kievit maakt drie huppelpasjes, flappert met zijn vleugels en is los van de grond. Ze zweven hoger en hoger en even snel als de mist kwam is ze ook weer verdwenen. Baardmans heeft hoogtevrees en knijpt zijn ogen stijf dicht. ‘Betaal me maar als ik jullie vanavond thuisgebracht heb. Het liefst met klinkende maïskorrels!’
‘Ja ja ja, komt in orde hoor’, bromt Baardmans: ‘dat komt later wel.’
Na nog geen vijf minuten zet de grote vogel de daling in en een bonte verzameling kabouters wordt zichtbaar. In een stuk weiland staan piepkleine parasolletjes en en kleurrijke tentjes. Kleine tafels en stoelen zijn in lange rijen neergezet en waar het echtpaar ook kijkt, overal zijn kabouters. Er zijn veel bekenden bij en de begroetingen zijn spontaan en hartelijk. Goudlokje is enorm dankbaar dat ze zo snel hulp hebben gekregen, maar nog voordat ze Kapitein Kievit kan bedanken is hij alweer opgestegen. Hij zal ongetwijfeld meerdere kabouters moeten halen. Gelukkig hoeft hij het niet alleen te doen. Heer Haasje Over haalt busladingen vol kabouters vanuit het Woelige Woud, het grootste bos in kabouterland. Daar woont ook kabouter Grootspraak, hij is de burgervader van deze gehele streek.
Hij is al gearriveerd en staat met zijn duimen achter zijn bretels te wachten tot de menigte stil wordt zodat hij van wal kan steken. Maar dat kan nog even duren want niet iedereen is aanwezig.
Terwijl Baardmans de snert op tafel zet bij al het andere lekkere eten, is Goudlokje een oude vriendin tegen het lijf gelopen. Ze kletsen en kirren dat het een lieve lust is. Goudlokjes vriendin, Greetje Uit De Polder, woont aan de rand van het Woelige Woud, bij een champignonkwekerij van de Grote Mens. Ze is het gevaar zat, zo vertelt ze, en ze hoopt op een nieuw huis waar ze veilig is en zich niet langer hoeft te verstoppen. Greetje Uit De Polder vertelt dat ze verloofd is met Lome Langmans, en ze droomt ervan een gezin te stichten. Jammer genoeg is het te gevaarlijk in de champignonkwekerij en daarom staan ze op een urgentielijst.
‘We hebben sporen van champignons meegebracht, in de hoop dat er vandaag een bouwkavel vrijkomt voor het aanleggen van een heksenkring. Dan stichten we een nieuw dorp, aan de rand van het Woelige Woud’, vertelt Greetje.
Na een poosje wachten en gezellig bijkletsen met Jan en Alleman –dit is een gezin met veertien kinderen-, klimt de burgervader Grootspraak op een omgekieperde kruiwagen. De veiling begint en de blaaskaak schreeuwt en gebaart dat het stil moet zijn. Al snel luisteren alle kabouters aandachtig. Iedereen heeft belang bij een veilig en warm onderkomen tijdens de aanstaande winter.
Het Bouwbedrijf ‘Onder De Hamer’ heeft gezorgd voor folders en een knappe diapresentatie. Er is juist een nieuwe heksenkring gereed gekomen en de huizen en kleinere huisjes vinden gretig aftrek. Grote gezinnen en urgente, zoals dat van Greetje en Lome Langmans krijgen voorrang. Ook worden er mooie bouwkavels verkocht.
En dan is daar tenslotte de grote verrassing. Er is een nieuw gebied gevonden waar prima bouwgrond ligt. Het is weliswaar middenin het Narrige Bos, maar het is een open stuk grasland met een braakliggend stuk vruchtbare grond. Het is qua plotselinge oneffenheden en onverwachtse veranderingen onderzocht en het heeft geen gevaarlijke momenten laten zien. Het kan wel eens voorkomen dat het Narrige Bos verzengende hitte kent, of een overvloed aan water of sneeuw krijgt te verduren. Gelukkig is het de afgelopen drie jaar redelijk meegevallen en de kaboutergemeenschap durft het unaniem aan om hier te gaan wonen. Goudlokje staat te springen van vreugde en kan haast niet wachten tot de biedingen gaan beginnen. Baardmans en zij hebben geen kinderen en ze hebben voldoende budget om een mooie woning uit te zoeken. Goudlokje wil er nog wel eentje extra, om al haar kleren en schoenen op te kunnen slaan. Baardmans laat haar maar begaan. Hij had veel liever iets uitgezocht in het Woelige Woud. Het is wel altijd in beweging en het maakt de inwoners afwisselend misselijk, duizelig of extreem slaperig maar het is een prima plek om te zijn voor een stevige kabouter als Baardmans. Vrouwen kunnen veel minder goed tegen het Woelige Bos, en vooral kaboutermoeders met kinderen zijn er vaak misselijk... Baardmans zit op een steen, te mijmeren over zijn favoriete, woonplek. Stiekem hoopt hij op een nieuwe start.
Dan is de burgervader stil. Het hele woud zwijgt en de lucht kleurt grijs. De zon is verdwenen, het voelt ineens kouder en er steekt een briesje op. Het is alsof er iets over het bos vliegt, alsof het donker wordt door een enorme vogel of ander beest. De kabouters kruipen weg, onder bomen en struiken, tussen het gras en onder de tafels. Baardmans en Goudlokje zijn weggekropen tussen een flinke boomwortel en ze houden elkaar stevig vast. Goudlokje heeft haar ogen dichtgeknepen en met kloppend hart wacht ze op wat komen gaat. Dan is er is een luid, brommend geluid, dat steeds dichterbij komt en sommige onverschrokken kabouters kijken omhoog. Het is een helikopter van de Grote Mens. Wat een herrie, wat een stof. En dan horen ze een enorm gedreun op de grond. De aarde trilt om de seconde, de kabouters hebben geen flauw idee wat er gaande is.
Dan sterft, na een kleine minuut, het geluid heel langzaam weg. Het leek wel een eeuwigheid. De burgervader probeert op een luide manier te fluisteren. Dat slaat natuurlijk nergens op want iedereen kan hem goed verstaan, hij heet niet voor niks Grootspraak.
‘Het lijkt mij voor dit moment juist om een eerste pauze in te lassen. Ik wil even met het bestuur in overleg. Zodra meer bekend is kom ik direct bij u terug!
De welbespraakte kabouter met zijn grote mond springt van de kruiwagen af en snelt naar de Eerste-Hulp-Bij-Kabouter-Ongelukken-post om te overleggen wat nu te doen. Hier staan ook Heer Haasje Over en Kapitein Kievit paraat. De kaboutergemeenschap hoort de burgervader luid en duidelijk smiespelen met de kabouterverkenners. Deze groep stoere kabouters is een veredelde veteranenclub van de landelijke scoutinggroep ‘De Rode Knoop’ en zij staan de popelen om op onderzoek uit te gaan. Heer Haasje Over reageert driftig en zegt dat hij het welbekende voortouw wil nemen. Drie veteranen springen op de rug van de snelle haas en ze maken dat ze wegkomen. Luid kuchend loopt de burgervader, met een enorm rood hoofd, terug naar de kruiwagen, springt erop en spreekt luid tot de kabouterbevolking: ‘Geachte inwoners! Graag uw aandacht voor het volgende. Heer Haasje Over wist te vertellen dat de Koning van de Grote Mens vandaag jarig is. Er is in dit land een enorme gekte uitgebroken en de veteranen gaan op dit moment onderzoeken of er gevaar dreigt voor ons evenement. Het blijkt dat de Grote Mens overal muziek maakt, met grote drumbands en trompetten en die lieden vliegen af en aan met helikopters. Ze hebben oranje kleren aan en zien er heel gek uit. Maar goed, we gaan gewoon verder met de verkoop van de woningen, met als restrictie dat het zo kan zijn dat één van de veteranen altijd nog kan overbieden. Dus alles wat we nu verkopen is onder voorbehoud. Goed, laten we verder gaan!’
Het evenement zet zich voort, Goudlokje en Baardmans zijn tevoorschijn gekomen, net al alle andere kabouters. Goudlokje maakt een paar sprongetjes van enthousiasme, ze kan haast niet wachten en is de schrik van zojuist weer rap vergeten. Dan komt Geertje Uit de Polder naar haar toe gerend. Baardmans trekt onmiddellijk een pruillip want hij heeft geen zin in dat geklets van die vrouwen. Lome Langmans komt achter zijn verloofde aangesjokt en sluit zich aan bij het gezelschap bij de dikke boom. Ondertussen stelt Greetje hijgend voor of het een idee is om samen een heksenkring te gaan zaaien, op een kavel zonder paddenstoelen. Goudlokje haalt haar schouders op, en zegt dan weifelend: ‘Tja, dat is een gok! Als de champignons niet gaan groeien hebben we niks!’, waarop Greetje meteen haar antwoord klaar heeft: ‘Je hebt gelijk maar we hebben altijd ons oude huisje nog! We zitten niet direct in de kou!’
Goudlokje kijkt weifelend naar haar man. Hij op zijn beurt wrijft door zijn baard. Het is een teken voor zijn vrouw dat hij serieus aan het nadenken is. Goudlokje realiseert zich dat als ze een kavel kopen, en zelf hun paddenstoelen kunnen laten groeien, er ook meer kans is voor haar dat ze een extra huisje krijgt, voor al haar kleding. Ze klapt in haar kleine handjes en kijkt eerst Greetje aan en vervolgens haar man. ‘Ja, laten we een bod uitbrengen!’, en ze kijkt reikhalzend naar de burgervader die juist met zijn aanwijsstok een twee-onder-een-kap paddenstoel aan het aanprijzen is. Baardmans overlegt met Lome Langmans en samen komen ze tot de conclusie dat dit misschien niet zo’n gek idee is.
De verkoop gaat verder. Alle kabouters doen driftig mee met de happening, maar het viertal wacht nog even op wat komen gaat. Na een klein half uur zijn dan eindelijk de kavels aan de beurt. Dat zijn stukjes grond van ongeveer tien bij tien meter, voldoende ruimte dus om zelf iets te bouwen. Met behulp van sporen natuurlijk. Maar die hebben Greetje en Lome in ruime mate op voorraad dus dat gaat wel goed komen.
Burgervader Grootspraak begint en Greetje en Goudlokje staan met een kleur van opwinding en stijf van de spanning klaar om te reageren. Dan fluistert Greetje in Goudlokjes oor: ‘Wij hebben voldoende bij ons om de grond direct te betalen. Lome laat dit helemaal aan ons over dus als de plek je lijkt dan steken we snel onze hand op, afgesproken?’ Goudlokje knikt enthousiast en luistert aandachtig naar de burgervader.
Eerst komen er stukken grond aan bod die midden in het Narrige Bos liggen. Echter, de dames hebben de voorkeur voor het Woelige Woud. Greetje heeft wel gezegd dat ze iets wenst aan de rand want daar schijnt de misselijkheid bij zwangere kaboutervrouwen minder heftig te zijn. Omdat haar kinderwens groot is hoopt ze er in de toekomst niet al te veel last van te hebben. Ook Baardmans is content met het idee van het Woelige Woud en hij laat de dames begaan.
Dan wijst Grootspraak een mooi perceel aan op het scherm: het is exact de plek die ze wensen! Greetje en Goudlokje steken allebei de armen in de lucht en roepen luid: ‘Ja, wij!!!’ Maar dan wordt er overboden door Mini Maximale, een gezin met tien kinderen. Zij barsten echter van de goudklompjes als betaalmiddel dus de dames zijn bang dat dit perceel aan hun neus voorbij gaat en dat ze overboden zullen worden. Maar dan komt de man van Mini tussenbeide, en Maxi Maximale zegt luid: ‘Nee vrouw, dat stuk grond is mij veel te klein, stop met bieden!’, waarop Greetje en Goudlokje een gat in de lucht springen. Er zijn verder geen gegadigden dus het stuk land gaat vrij eenvoudig naar het viertal! ‘Hoera!’, roept Baardmans luid en hij maakt een vreugdedansje, net als zijn vrouw. Het stukje grond kunnen ze het volgend jaar opnieuw gebruiken om te zaaien, dus toekomstbestendig. Iedereen is in zijn nopjes en na het afwikkelen van de administratie omtrent de koop gaan ze gezamenlijk naar de tafels om een hapje te eten.
Na een klein uurtje is de burgervader klaar met het verkopen van stukjes land. En net op dat moment komen Heer Haasje Over en de drie verkenners terug van hun onderzoek. Iedereen gaat om hen heen staan en alle kabouters zijn nieuwsgierig naar het laatste nieuws met betrekking tot de herrie van amper een uur geleden. Heer Haasje Over is compleet buiten adem. Hij is normaal gesproken al snel maar nu was hij vlug als water en uitgeput stort hij ter aarde.
De verkenners doen het woord en Sniekie, Sieker en Vonder dragen alle drie een grote jutezak op hun rug. Ze hebben een rode kleur van opwinding en Vonder haalt een briefje uit zijn jaszak en verheft zijn stem terwijl iedereen aandachtig luistert: ‘Landgenoten! Luister goed! De Koning van de Grote Mens is vandaag jarig! Ook al zijn wij kabouters, ik denk dat het goed is dat wij naar hem luisteren! De Koning is van mening dat een ieder teveel met zichzelf bezig is: als men een huisje gevonden heeft, denkt men niet langer na over de woning van de ander; als men een stoel heeft, staat men niet langer stil bij de mens die achterin de zaal moet staan; als men een belegde boterham eet, heeft men geen besef van de honger bij de buurman. De opdracht van de Koning van de Grote Mens is om om te zien naar elkaar. En niet met een slap doekje voor het bloeden, nee, écht!’
Vonder zucht eens diep en draagt zijn pleidooi over aan Sniekie. Sniekie vervolgt het verhaaltje, terwijl hij een luide keel opzet: ‘In ruil voor een zichtbare actie krijgt men kwijtschelding van belastingheffing! Bovendien heeft de Koning iets uitgedeeld, net als Sinterklaas. Bij een grote opslagplaats, vlakbij de champignonkwekerij waar ook de helikoper landde, vonden we de voorraad en hebben een klein beetje meegenomen voor de kaboutergemeenschap. We hebben drie jutezakken. Eentje met confettizoentjes, één met sterallures en één met powerflowers.’ Sniekie kijkt Sieker aan en draagt het briefje over. Sieker maakt het verhaal af: ‘Confettizoentjes deel je uit aan iemand die je liefhebt: je zoon, je moeder, je man of je vrouw. En alles wat diegene daarna aanraakt verandert elke dag van kleur. Zo blijft je omgeving nieuw, en elke dag weer spannend. Sterallures strooi je over je woning en dat van je buren. Alle daken worden oranje! En tot slot: de powerflowers kun je overal planten. Of het nu in het Ongewisse Bos is, in het Narrige, of in het Woelige Woud; overal groeien de bloemen. Geen natuurverschijnsel zal ze tegenhouden, elk seizoen laat ze bloeien, in volle glorie! En als je ze oogst, groeien ze gewoon weer terug!
Ieder krijgt zijn deel, en onthoudt wat de Koning tegen ons zei: zie om naar elkaar, het zal je geluk brengen!’
Een luid applaus stijgt op en alle kabouters juichen van blijdschap. Het gevaar is geweken, iedereen heeft een plekje voor de komende winter, maar nog belangrijker: de Koning van de Grote Mens laat een diepe indruk achter bij de kabouters. Er is veel om over na te denken. Goudlokje is ongelooflijk moe, maar ook intens blij en dankbaar dat haar huisje veilig gesteld is.
Maar! Ze is tot het besef gekomen dat al haar bezittingen en al haar schoentjes en haar mooie kleren niets te betekenen hebben als ze niet omziet naar de ander! Greetje zal haar hulp nodig hebben bij al die kleine kaboutertjes die geboren zullen worden. Het brengt het ware geluk. Voor Greetje én voor Goudlokje. Onvoorwaardelijke liefde, voor de mensen om haar heen. Mét de nodige sterallures, maar met nog veel meer Confettizoentjes! De Koning van de Grote Mens bracht kleur in het leven van de kabouterwereld. Zonder dat hij het weet.
Reactie plaatsen
Reacties